Verhaal-2017


Een maandje voor kerst was het eindelijk zo ver.

"Hartelijk gefeliciteerd met je 16e, An". Leida zoende Anja op beide wangen en overhandigde haar een verjaarscadeautje.

"Oh gaaf!" reageerde Anja enthousiast toen ze de CD had uitgepakt, "die wou ik net".

"En wat heb je van je ouders gekregen?" vroeg Leida. Anja begon te glunderen, "een badjas".

"Echt ?" vroeg Leida, ze wilde niks zeggen maar ze vond het maar een duf cafeau voor een meid die 16 was geworden, "wilde je dat graag ?"

"Nou, is best wel OK hoor, Mooie rooie badjas is nooit weg", zei Anja terwijl ze zichtbaar genoot.

Leida meende dat Anja zich groot hield en enthousiasme speelde.

Anja's zusje Monique, Leida's beste vriendin, had van hun ouders toen ze 16 werd een bromfiets gekregen, een Puch Maxi.

Weliswaar een gebruikte, maar wel een gave.

Leida zelf had ook een Puch, en ze konden niet wachten tot Anja ook een brommer had, dan konden ze er gedrieën op uit.

Nou was zij ook eindelijk zestien, maar een brommer zat er niet in, meenden ze alle drie.

De vader van de meisjes was momenteel werkloos, dus...

Anja haalde de badjas erbij en vroeg aan Leida, terwijl ze haar hand in één van de zakken deed, "en weet je wat er in deze badjaszak zat ?".

Haar zus schoot in de lach. "Hahaha... wat is dat nou weer, een badjaszakzat ? Moet je eens proberen 10 keer achter elkaar te zeggen.

Zo snel als je kan..". Toen ze uitgelachen waren zei Leida, "nou, zeg op. Wat zat er dan in die badjas... eh... zak?".

Ze was wel blij voor Anja, ze dacht, "oh gelukkig, ze heeft toch nog wat leuks gekregen.

Zo te zien is ze er ook echt wel blij mee, ben benieuwd wat dat is".

"Tadaaaa...". triomfantelijk toverde Anja een setje sleuteltjes tevoorschijn en rinkelde ermee voor Leida's neus.

"Zijn dat sleuteltjes van een br..." begon deze. "Yep, een Puch Maxi" onderbrak Anja haar.

"Gaaf hè ? Ja, pap had een beetje bijgeklust bij de fietsemaker, en die had deze inruiler staan die pap gunstig van hem kon overnemen.

De ‘fietsboer’ stalde hem zolang voor ons tot mijn verjaardag...

Ik wist van niks, en eerlijk gezegd verwachtte ik zoiets ook niet, dus over verrassing gesproken...".

"Nou kunnen we er mooi met z'n drieën op uit" zeiden Leida en Monique bijna gelijktijdig.

"Gaaf An", vervolgde Leida, "weet je nog wat we van plan waren met de viering op kerstavond op school ?

Gaat nu mooi gebeuren hè, gaan we op de brommer naartoe.

Hoeven we onze ouders niet lastig te vallen om ons te brengen of halen, en we kunnen blijven zolang we willen; eigen vervoer... vrijheid...".

"Is hartstikke koud man, op de brommer in de winter" zei een van de andere vriendinnen.

De drie meiden keken elkaar aan. Ook Leida's vader was motorrijder en, net als die van Monique en Anja, een 'winterharde' doorrijder.

De dames waren dus echt wel wat gewend, en bovendien hadden ze alle drie behoorlijke motorkleding omdat ze vaak bij hun vaders achterop of in het zijspan meegingen.

Ze keken de vriendin uitdagend aan en Monique zei quasi stoer " Mwah... Valt reuze mee hoor, en vergeet niet je hebt het hier wel tegen de 'liga van motordochters'... De vriendin boog 'eerbiedig' voor de drie...

Er werd gelachen, er werd gebabbeld, er kwam nog meer 'jeugd', er kwam taart, er kwam chips en alles wat zoal op een meidenparty hoorde...

Anja's zestiende verjaardag werd zoals een zestiende verjaardag moest zijn... Inclusief brommer.

   

Aad, de papa van Monique en Anja, werd wakker. Hij keek op de verlichte wekker; 2 uur 's nachts...

Hij kwam een beetje overeind, steunend op één elleboog en luisterde aandachtig; hij meende dat hij wakker was geworden van de meiden die thuiskwamen.Maar er is helemaal niks te horen in het huis.

Geen gefluister, geen geschuifel, geen openende of sluitende deuren, geen gekraak op de trap, helemaal niks.     

Hij mompelde wat in zichzelf en z'n vrouw Henna werd ook wakker. "Hoe laat is het? Meisjes nog niet thuis ?"

"Twee uur', zei Aad en stond op om uit het raam te kijken, "het zit buiten potdicht", zei die, "tjonge wat een mist, zelden zo'n ondoordringbare muur van nevel gezien. En die meiden zitten daar waarschijnlijk midden in, hoe laat zouden ze thuis zijn ?".

"Geen tijd afgesproken", zei Henna, "maar je weet dat ze het normaal gesproken nooit te bont maken. Daar kan je op vertrouwen".

"Dan is er iets",  zei Aad ietwat gespannen. "Wie weet, misschien wel verdwaald ofzo, of pech... ik ga ze zoeken".

"In die mist ?" wierp Henna tegen, "je ziet zelf geen hand voor ogen, laat staan dat je hen vindt".

"Ik ga", zei Aad beslist, "Ik zou het mezelf nooit vergeven als... Bovendien, denk je dat ik ook maar één oog dicht kan doen nu ? ".

Hij trok z'n kleren aan en ging naar beneden.

Toen hij ook z'n winterpak had aangetrokken trok hij buiten de hoes van het zijspan en startte de motor.

Henna stond voor het raam en zag alleen een bescheiden kegeltje van geel licht en, een stukje daarachter, een rode 'gloeiende spijker' richting straat zweven. Van de motor of z'n berijder was niks te zien.

En nog voordat Aad het erf was afgereden  waren het kegeltje en de spijker al niet meer te zien.

Ze hoorde nog even een gedempte brom van de zich verwijderende motor. Daarna slechts nog een oorverdovende stilte.


Laat in de middag van de 24e doorkruisten 3 Puchjes Maxi de Betuwe op weg naar de kerstviering op de school van hun berijdsters.

Het was even rijden, want de school stond in een andere plaats dan waar ze woonden, en bovendien pakten ze de binnenwegen, 'door het veld' zoals dat plaatselijk genoemd werd. Ze meden de provinciale weg liever, want automobilisten scheurden daar vaak als gekken.

De viering begon met een gezamenlijke maaltijd, waarna een uiterst gezellige en sfeervolle avond volgde.

Sfeervol in een aantal betekenissen. Natuurlijk zorgde de kerstbomen en de versiering en verlichting voor een ware kerstsfeer.

Maar hier en daar waren wat 'hoekjes' met een net iets meer gedimde verlichting waar groepjes wat oudere leerlingen hun 'eigen' sfeer bepaalden. De drie vriendinnen zaten in het clubje vrienden waar ze meestal mee optrokken.

In dat groepje zat ook 'gangmaker' Teus die altijd wel een originele draai aan hun samenkomsten wist te geven.

Teus nu had bedacht dat ze elkaar enge verhalen moesten vertellen en stelde voor, om de spanning ietwat te verhogen, om nog wat lampjes uit te doen. En dus zaten ze daar in het halfduister te luisteren naar diverse griezel- en spookverhalen.

Nadat er een paar min of meer enge verhalen de revue waren gepasseerd nam Teus het woord.

En Teus zou Teus niet zijn als hij niet een goed voorbereid verhaal had dat na afloop geheid bij zijn luisteraars zou blijven hangen.

En dat hen zelfs af-en-toe schuw over hun schouders zou doen kijken.

Hij vertelde het verhaal van de ‘Ruiter Zonder Hoofd’, ‘the Headless Horseman’, zoals de Engelsen hem noemen, die te paard rond trok op zoek naar zijn hoofd.

Volgens overlevering zou hij een prins zijn die als generaal leiding gaf aan het leger van zijn vader, de Koning.

In een langdurige en bloedige oorlog tegen een neef die aanspraak maakte op de troon van de koning.

Tijdens zijn laatste veldslag zou de Prins op verraderlijke wijze in de val zijn gelokt, waarbij zijn hoofd werd afgehakt en door de verraders werd verstopt, zodat hij zonder hoofd begraven werd.

Sindsdien waarde zijn geest te paard rond in schemerland, het land tussen leven en dood,  waaruit hij op donkere, maanloze of nevelige nachten tevoorschijn kwam. Om aan iedereen die hij tegenkwam te vragen - waarschijnlijk telepathisch - waar zijn hoofd verstopt was.

Als die arme drommel het antwoord niet wist, werd hij gezien als verrader,  werd  vervolgens door hem gevangen genomen en overgeleverd aan de Dood.

Burgers die, uiteraard goed verscholen voor de ruiter, getuige waren van zulke ontmoetingen tussen de ruiter en een nietsvermoedende medeburger, vertelden dat de Dood, met de zeis over de schouder, altijd in zijn buurt rondhing, wachtend op een makkelijke prooi...

Iemand had de Dood bij zo’n gelegenheid eens letterlijk in de ogen gekeken, maar deze verroerde geen vin om hem te vangen en wachtte geduldig tot de Ruiter zijn slachtoffer aan hem overdroeg.

Teus vertelde het verhaal op meesterlijke meeslepende wijze en de vriendengroep hing aan zijn lippen. Na afloop zei hij: “Nou denken jullie dat het zomaar een  sprookje is natuurlijk, maar de ruiter wordt nog steeds gezien af en toe.

Ik heb dat ma,elijk zelf gehoord van een vriend van mijn buurman wiens oom  z’n zoon dat zelf gehoord had van een boerenknecht die getuige was van zo’n ontmoeting...”, besloot hij met een knipoog en een grijns...

“Moet er toch niet aan denken dat je zoiets tegenkomt in het donker, zo’n ruiter zonder hoofd”, zei iemand.

“Nou, ook niet bij daglicht wat mij betreft”, zei een ander.

“Klasse Teus, mooi verhaal”, klonk het alom. “Dank je”, zei Teus, “het is al een oud stukkie folklore en het verhaal van een ruiter zonder  hoofd bestaat al sinds mensenheugenis in vele varianten in bijna alle culturen op aarde.

De oorsprong ligt in de vroege middeleeuwen en mogelijk zelfs bij oude volkeren zoals de Germanen en de Kelten”.


Teus werd opeens ongewoon serieus. “Maar weet je”, ging hij verder, “Het schijnt dat er hier, in onze eigen Betuwe, ook een figuur zonder hoofd rondwaart. Op stikdonkere of heel erg mistige kerstavonden of -nachten schijnt  hij weleens te zijn waargenomen.

Vooralsnog heeft ie schijnbaar geen slachtoffers gemaakt, maar er zijn wel officiële  meldingen binnen gekomen bij de politie.

Deze hoofd-loze dwaler is geen ruiter te paard, maar een motorrijder zonder hoofd.

“Joh, hou toch op. Dat geloof je zelf toch niet ?”, klonk het.

“Dat bestaat niet, en daar gelooft nu toch zéker niemand meer in. Als je zoiets gelooft dan ben je echt een kip zonder kop”.

Teus knipte de overige lampen uit behalve één klein schemer-pitje. Hij gebaarde met zijn armen dat ze wat dichter in een kring om hem heen moest komen.Toen het geschuifel verstomd was zei hij , “Oké, zeg zelf maar wat je ervan denkt, luister...”

En op fluisterende, samenzweerderige toon hij vertelde het verhaal van de Betuwse ‘Headless Biker’ zoals hij het noemde.

Zijn toehoorders luisterden gespannen en aandachtig.


Op een kerstavond, jaaaren geleden, reed een gast op z’n motor door de Betuwe naar huis.

Hij had een gezellige avond bij z’n vriendin en haar ouders doorgebracht; haar moeder had voor hun viertjes een lekkere kerstmaaltijd bereid.

Glaasje wijn erbij, niet overdreven veel gedronken natuurlijk, maar toch... 

Het zicht was niet heel slecht, er stond wel een half maantje, maar het hield toch niet echt over. Het was licht heiig, en er waren hier en daar flarden van behoorlijk dichte mist. Niet ongewoon voor dit gebied, het is tussen de rivieren tenslotte echt vochtig en optrekkende of laaghangende nevel in de avond was hier bepaald niet vreemd.

Hij stond overigens wel bekend als een wildebras op de motor en hij jakkerde dan ook altijd flink door met snelheden ver boven ‘verstandig’.

Trok zich niks van die plaatselijke dichte mist aan en denderde altijd met volle vaart door.

Hij kende de wegen op zich natuurlijk ook goed, dus hij wist wel waar hij vaart moest minderen voor een bocht ofzo.

Maar, meende hij, die mistbanken waren nooit erg groot, daar hoefde je echt geen vaart voor te minderen en je was er zo doorheen.

Wat kon je nou helemaal gebeuren?

Zijn vrienden, familie en vooral zijn vriendin waarschuwden hem meermalen dat hij niet echt verstandig bezig was en vooral die laatste smeekte hem af en toe om toch eens wat te temperen. Maar dat bleek aan dovemans oren gericht...

En blijkbaar is hij zo die avond in volle vaart een zware, ondoorzichtige mistbank ingedoken.

Precies op een plek waar één of andere onverlaat een vrachtwagen, geladen met metalen platen, onverlicht langs de weg had geparkeerd.

Alsof een brandend achterlichtje in die mist wat had uitgemaakt, maar hoe dan ook, zicht was nihil. Eén of twee platen staken aan de achterkant blijkbaar wat verder uit dan de rest en ik hoef je niet uit te leggen wat de man is overkomen, lijkt me. Het was vreselijk.

“Lariekoek” onderbrak Ruud Teus z’n relaas.

"Al zou zo’n plaat je precies op je hals raken, en al reed je nog zo hard, ik geloof nooit dat je hoofd zomaar ‘compleet’ wordt afgesneden...”.

“Sssst...”, klonk het uit het ‘publiek’ “stil joh, het is maar een verhaaltje”.

Teus reageerde kort op Ruud z’n opmerking en verwees naar de berichten in het nieuws in die tijd. “Hoe dan ook”, ging Teus verder, “sinds die tijd wordt af en toe melding gemaakt en...”, hij keek Ruud hierbij aan, “ook aangifte gedaan bij de politie van waarnemingen van de  Headless Biker. Altijd bij nacht en ontij en altijd bij heel dichte mist, maar uitsluitend in  kerstavond of de kerstnacht.

Opvallend is daarbij wel dat hij nooit slachtoffers maakt of ongevallen veroorzaakt. Er wordt dan ook gefluisterd dat hij eerder als een soort beschermengel, mensen voor onheil behoedt.

En oudere Betuwe-naren, met hun ondoorgrondelijke nieuwsbronnen, zeggen gehoord te hebben dat als hij voldoende mensen in nood heeft geholpen, hij zijn hoofd terug krijgt en er een eind aan zijn dwalen komt.

Iedereen was stil van de vertelling van Teus en zat, nog onder de indruk, in het flauwe  schemerlicht van dat ene lampje, voor zich uit te staren.

En het duurde even voordat er weer glasgerinkel, geroezemoes en gelach te horen was.

Wat prompt weer verstomde toen Gijs, die buiten afscheid van wat vrienden had genomen, weer bij de groep kwam met de mededeling dat het buiten werkelijk potdicht zat van de mist en dat je letterlijk geen hand voor ogen kon zien.

Iedereen keek naar Anja, Monique en Leida met een gezicht van ‘nou, liever jij dan ik’. Omdat ze wisten dat die nog op hun Puchjes in de mist door het veld naar huis moesten. En... omdat men zich realiseerde dat het inmiddels kerstnacht geworden was...


Aad herinnerde zich dat de meisjes zeiden dat ze binnendoor zouden rijden omdat ze de provinciale weg maar gevaarlijk vonden.

Daarom reed hij het dorp uit via de binnenweg door ‘het veld’. Om te beginnen ging hij richting het stadje waar de school stond.

Maar hij kreeg al gauw in de gaten dat het in die ‘erwtensoep’, zoals hij dicht mist altijd  noemde, verrektes moeilijk was om je te oriënteren.

De wegen kronkelden nogal en er waren talrijke kruispuntjes en splitsingen. Bovendien werd z’n ‘timing’ verstoord omdat hij zo langzaam reed, waardoor hij op het laatst niet meer precies wist bij welk kruispunt of splitsing hij nu weer was.

Op goed geluk begon hij dus zijweggetjes in te draaien op zoek naar oriëntatiepunten, totdat hij zich realiseerde dat hij gewoon verdwaald was.

Op een gegeven moment trok de mist enigszins op, en zag hij tot zijn verbazing in de verte een vreemde gestalte.

Die stond naast een motor, hij kon het achterlicht duidelijk zien branden. In het rode schijnsel zag hij dat de figuur hem wenkte en in een eerste impuls reed hij ernaar toe, maar na een meter of tien drong het tot hem door wat er zo vreemd was aan deze motorrijder; hij had geen hoofd !

Hij schrok zich wild, zijn hart sloeg over en z’n haren stonden overeind in z’n nek.

Hij stopte abrupt, zag dat hij op een kruispunt stond en scheurde zo hard hij kon rechtsaf.

Het zijspan kwam vervaarlijk omhoog. Instinctief ‘gooide’ hij zijn lichaamsgewicht naar rechts, boven de bak en bedwong zo de combinatie.

Maar hij moest weg wezen. Weg van dat verschijnsel zonder hoofd, zo snel als hij kon.

“Wat was dát in hemelsnaam”, vroeg hij zichzelf af. Hij bedaarde enigszins en dacht dat het gezichtsbedrog moet zijn geweest.

De inspanning van het rijden in de mist, de twijfel over waar hij was, z’n zorgen over de meisjes...

Ja, hij had het zeker verkeerd gezien, dat kon niet anders. Een hoofd-loze motorrijder... Ja hoor... hij moest nu lachen om zichzelf.

De mist leek inmiddels toch iets op te trekken, en opeens zag hij iets verderop de gestalte weer.

Deze keer stond die onder een lantaarnpaal en er was geen twijfel mogelijk; hij had geen hoofd. Hij had écht géén hoofd. En hij wenkte weer...

Het klamme zweet brak Aad nu uit. Waarheen, waarheen? Hoe kan ik hem ontwijken ?

De enige mogelijkheid was nu linksaf. Aad gooide in een gecontroleerde drift de combinatie links de bocht om, bijna zonder vaart te minderen.

Nauwelijks een paar honderd meter na de bocht zag hij verderop de wenkende gestalte weer langs de kant staan. Hij werd er wanhopig van, maar er kwam nog een kruispunt, hij kon hem nog ontwijken... Maar verderop, wéér die gestalte... En weer... En weer...


De drie meisjes op hun Puchjes doken dapper de zeer dichte mist in. Ze hielden zich bepaald groot maar voelden zich alles behalve gemakkelijk. Had die stomme Teus die enge verhalen maar niet verteld... Alsof die mist op zich al niet erg genoeg was...

Maar ze vermanden zich en concentreerden zich op wat een spannende en vooral inspannende rit beloofde te worden.

Ze reden het stadje uit, de weg door het veld op. Door de mist konden ze niet hard rijden, en ze tuften met z'n drieën ‘als aan een touwtje' door de Betuwse nacht. Monique voorop, Leida als nummer twee, en Anja achteraan.

Het duurde niet lang of ze waren volledig de weg kwijt.

Ook zij begonnen op willekeurige kruispunten af te slaan op zoek naar bekende punten in de route. Toen ze even stopten voor overleg zei Anja, “het lijkt me beter als we consequent proberen links aan te houden, volgens mij moeten we dan vroeg of laat op de provinciale weg stuiten”.

Het plan werd aangenomen en ze vervolgden hun weg.

In het zwakke schijnsel van de bromfietslampjes zagen ze plotseling als uit het niets een figuur in motorpak opdoemen.

Een motor stond in de berm naast de weg. Ze zagen het pas laat ondanks dat z'n licht brandde.

Het 'motorpak' stapte van de berm de weg op en leek de meisjes te willen laten stoppen door wild met z'n armen te gebaren.

Monique, die voorop reed, vond dat de figuur er heel raar uitzag, maar ze kon niet meteen zeggen waarom.

Niet goed wetende wat ze moest doen stuurde iets naar links om hem te ontwijken.

Haar hart stond stil toen ze ontdekte waarom hij haar zo vreemd voorkwam; hij had geen hoofd !

Ze slaakte een gil en week uit naar de linker weghelft. De meisjes achter haar zagen de ‘hoofd-loze’ figuur ook, en reageerden op dezelfde wijze als Monique. Koude rillingen trokken over hun ruggegraat;

"De Headless Biker", beseften ze alle drie tegelijk. Monique gaf van schrik en afschuw gas bij en probeerde de 'middenstreep' te volgen om niet van de weg af te raken. Haar vriendin en haar zusje volgden.   

In het voorbij gaan zagen ze dat vlak achter de ‘hoofd-loze’ gestalte een landbouw werktuig half op de weg geparkeerd stond.

Zonder verlichting of gevaren driehoek en zonder afscherming van uitstekende delen, of wat ook.

Het was zo’n apparaat dat achter landbouwtrekkers wordt gekoppeld om hooi in weilanden om te keren.

Het bestaat uit enorme raderen voorzien van metalen pennen die alle kanten op uitsteken.

Als ze daar tegenop gereden waren...  Wat een geluk dat de Headless Biker daar stond... of ...???

Geschrokken reden ze voorzichtig verder. Ze zagen de gestalte niet meer terug...

Wat verderop kwam hen een enkele gele koplamp en twee a-symmetrisch geplaatste mistlampen tegemoet.

Ze herkenden de zijspan-combi van Aad onmiddellijk. Ze stopten opgelucht en wisselden kort hun belevenissen uit. Nadat Aad de combi gedraaid had zag hij in het schijnsel van z’n lampen een vage gestalte zonder hoofd verderop die naar een zijweg naar links wees.

En hij besefte nu pas dat deze motorrijder zonder hoofd hem feitelijk naar de meisjes had ‘gedreven’ door steeds z’n weg te ‘blokkeren’...

Hij stak z’n hand op als dank naar de gestalte, al wist hij niet zeker of deze dat wel kon zien....

“We moeten daar linksaf, meiden” zei Aad kalm tegen het drietal.

“Rij jij weer voorop, Monique? , ik zal achter jullie rijden om eventueel verkeer van achteren te blokkeren.

De lampen van het span reiken ver voorbij die pitjes van de Puchjes, dus als het goed is hebben jullie nu ook beter zicht.

Voordat ze vertrokken hoorden ze het geluid van een motor die gestart werd.

Maar in plaats van dat je de motor hoorde wegrijden in de mist, leek het motorgeluid op te stijgen... Als van een helikopter.

Automatisch keken ze omhoog en zagen door een lichter deel van de mistbank het rode achterlicht richting de sterren verdwijnen met daarboven vaag het silhouet van een motorrijder.

Z’n rug, z’n armen, z’n schouders en... z’n hoofd. Ja, overduidelijk, dat was z’n hoofd!


Einde.