"Hoe kom je dáár nou weer op?”, vroeg Christa, “bij jou kan ook niks normaal hè?".
Jasper haalde grijnzend zijn schouders op. “We zouden toch onze kersttripjes een beetje afwisselen? Duitsland, België, Italië, Spanje, Scandinavië wat hebben we al niet gehad?.
Nou, dus ik dacht waarom dan niet een keertje naar Wales ?”.
“Ja, dát bedoel ik ook niet”, zei Christa, “maar midwinter vieren in plaats van Kerst...”.
“Ja beetje alternatief deze keer. Mag toch ook wel eens ? Was overigens een suggestie van Barry.
Hij nodigt ons uit om met kerst naar Engeland te komen en dan een authentiek midwinter feest in de Keltisch binnenlanden van Wales te bezoeken, niet zo ver van waar hij woont.”. “Keltische binnenlanden, waar gaan we dan naartoe?”. “Hiernaartoe”, zei Jasper, hij hield een boekwerkje omhoog over plaatsen in Europa waar ze nog Keltische talen spreken. “En het zal je bevallen... Luister maar”.
Hij citeerde uit het gidsje: “Aan de oostkant van national park Snowdonia, ruwweg tussen de A470 en A494 blijkt maar liefst zo’n 80 tot 100 procent van de bevolking nog de oorspronkelijke de taal van de inwoners van Wales, het Welsh, te spreken. Welsh is, net als het Gealic in Ierland, een Keltische taal.
In dergelijke gebieden manifesteert de Keltische cultuur zich ook nog zeer herkenbaar in het dagelijks leven. Zeker bij rituele vieringen rond voorjaar, en de ‘zonnewende’ van midzomer en midwinter.
Einde quote”, zei Jasper.
“Deden die vrolijkerds niet aan mensenoffers”? vroeg Richard. “Die Kelten dus hè, niet de “huidige Walen of Waalsen of Walesenezen, of... hoe noem je iemand uit Wales eigenlijk?”.
“Nah...”, zei Jasper “die mensenoffers zijn vooral ‘indianenverhalen’ van de Grieken en de Romeinen uit de oudheid, die als eersten het contact met de Kelten beschreven. Men vermoedt dat ze dat in hun verslagen vermeldden als een ‘excuus’ om die zogenaamde barbaren te onderwerpen.
Er is echter geen archeologisch of ander historisch bewijs voor gevonden.
Mijzelf lijkt dit een interessante tijdsbesteding voor onze kerstvakantie; zo eens een kijkje nemen bij volksvieringen van een meer dan 2000 jaar oude overlevende cultuur”, besloot Jasper zijn toelichting.
“Top”, zei Dennis “Ik zal een oud laken meenemen, kan ik me verkleden als een druïde”.
“That’s the spirit”, zei Jasper “ik zie dat je het al helemaal ziet zitten”.
Drie zijspancombi’s stonden gepakt op het erf van Dennis’ s en Evie ’s woonboerderij.
Twee waren voorzien van een éénpersoons zijspan, het ‘slagschip’ van Richard, Christa en dochter Judith was uitgerust met een 1 ½ persoons EML bak.
Ze waren daar samen gekomen om later in de middag gedrieën richting de nachtboot van Hoek van Holland te vertrekken. Die zou rond een uur of zeven plaatselijke tijd in Harwich arriveren, dus ze konden slapen op de boot en hadden dan de hele dag om de goed 350 km naar Barry af te leggen.
Ze moesten dwars door Engeland omdat zijn woonplaats in de buurt van Schrewsbury was.
Jasper had een route met zo min mogelijk snelwegen uitgevlooid en de rit verliep verder probleemloos. Onderweg was de kerstsfeer duidelijk aanwezig; veel decoratie in dorps- en stadscentra. Het was wel koud, maar het vroor niet. Onderweg waren ze een paar keer gestopt om op te warmen en om te eten en te drinken. In de namiddag kwamen ze bij Barry en z’n vrouw Ann aan.
Die woonden iets buiten een dorpje, vlak bij de grens met Wales.
Het was een leuk om ze weer te zien, ze hadden elkaar voor het laatst ontmoet op een zijspantreffen in noord Frankrijk zo’n 1½ jaar geleden. Ze maakten ook kennis met Dafydd, een maat van Barry.
Ook motorrijder maar hij had alleen een solo fiets en was hier nu met z’n oude Landrover.
Hij was een echte Welshman, net over de grens geboren en getogen en had aangeboden om een beetje voor “gids” te spelen. Hij sprak vloeiend Welsh, naast Engels natuurlijk, en kende de Keltische culturele vieringen van huis uit. Het zou geen probleem zijn dat ze als bezoekers bij de midwinter viering aanwezig waren zei Dafydd, als ze gewoon bij hem in de buurt bleven. Overigens waren Ann en Barry ondanks hun vriendschap met Dafydd zelf ook nog nooit getuige geweest van zo’n viering.
Het huis van Barry en Ann stond ergen in the middle of nowhere, met een aanzienlijk stuk grond eromheen. Ze konden hier overnachten in twee gastenkamers. Ieder sliep op z’n eigen luchtbed en in z’n eigen slaapzak. Dafydd bleef ook slapen.
De volgende dag zouden ze met z’n allen wat in Wales de omgeving gaan verkennen, en later zouden ze ook nog de hoofdstad van het graafschap Shropshire, Schrewsbury, met z’n historische stadskern bezoeken en wat inkopen doen. Overmorgen, 21 december, was het de langste nacht, het moment dus waarop de winter zonnewende werd gevierd.
Toen het donker was geworden reden ze met de 3 zijspannen achter de Landrover aan.
Barry en Ann reden met Dafydd mee.
Eerst zo’n 50 kilometer naar de A494 daarna rechtsaf een stukje naar het noorden. Nadat ze linksaf een ‘achteraf weggetje’ waren ingeslagen ging het heuvel op, heuvel af over de nauwe slingerweg totdat ze ergens rechtsaf een onverharde weg in reden en onderaan een heuvel plek vonden om te parkeren.
Jasper schatte dat ze 10 á 15 kilometer een nogal desolaat binnenland in waren getrokken, hij had geen flauw idee waar ze nu waren. Ze konden elkaar in de duistere nacht nauwelijks zien.
“Het avontuur kan beginnen” zei Dennis en prompt overviel de aanwezigen een gevoel van onbehagen.
Judith klampte zich, aan haar moeder Christa vast en zei met een klein stemmetje, “ik vind het wel een beetje eng hier”. Barry verstond haar niet, uiteraard, maar hij begreep dat ze allesbehalve op haar gemak was. Hij zei, “Als we dicht bij Dafydd blijven dan komt het wel goed”.
Toen ze enigszins aan de duisternis gewend waren sloeg Dafydd een “geitepaadje” in en ging voorop naar de plek waar ze moesten zijn. Het pad liep omhoog en toen ze halverwege de heuvel waren zagen ze de gloed van vuur boven de top uit schijnen. Boven aangekomen zagen ze dat het vuur van vele fakkels afkomstig was die op palen, langs de randen van een klein dal de boel verlichtten.
Rondom het ‘dal’ rezen heuvels op waardoor, ondanks de fakkel-verlichting, voor de buitenwereld niet te zien was wat zich hier afspeelde.
Er liepen verschillende mensen rond in wat voorhistorisch aandoende kledij. Anderen waren gehuld in witte gewaden, waarschijnlijk de Druïden, een soort van Keltische sjamanen of priesters.
En er waren ook mensen die ‘gewoon’ gekleed waren.
Meerdere aanwezigen droegen ruwe, grove maskers van hout of boomschors. Het gaf ze in dit licht een angstaanjagend uiterlijk.
Er werd door niemand Engels gesproken, maar alleen een onbekende taal; ongetwijfeld Welsh.
Het duurde even voordat het gezelschap enigszins overzicht over de plek begon te krijgen, toen Evie verstarde en zachtjes “sow hee” fluisterde. Ze staarde naar het verst van hen verwijderde punt in het dal.
In het schijnsel van een paar fakkels was net te zien dat daar een enorm bouwwerk van boomstammen en takken stond. Een soort van vuurstapel, maar heel hoog en wat vreemd van vorm..
Je moest echter twee keer kijken om te zien dat het in feite de vorm van een enorme man had.
Dafydd zag hun verwondering en legde fluisterend uit: ‘Dat is de brandstapel die middernacht wordt aangestoken om de langste nacht uitgeleide te doen. In het Engels heet dat een “Wicker Man” wat zoveel betekent als ‘gevlochten man’, omdat hij is gevlochten uit takken en twijgen”.
Hij vervolgde, “Ze beginnen eerst met een processie, dan worden oude Keltische natuurgoden aangeroepen en vereerd, tenslotte volgen bezweringen en offers om voor het nieuwe seizoen geluk en voorspoed te vragen. Om middernacht wordt...”.
Opeens zweeg Dafydd en keek zorgelijk in naar een groepje dat een luidruchtige discussie voerde. Uiteraard verstonden de vrienden er niets van, maar ze zagen dat sommigen in hun richting wezen. Jasper had genoeg van de benauwende, onheilspellende sfeer die naar zijn gevoel over het hele gebeuren hing. Toen hij ze zag wijzen zei hij tegen Barry en Dafydd, “We kunnen beter wegwezen hier voordat de boel uit de hand loopt. Het lijkt mij dat we hier niet welkom zijn”.
Ze schrokken toen Dafydd’s zorgelijke houding omsloeg in paniek. Hij zei gejaagd “Komop, snel, wegwezen hier. Naar de parkeerplaats” en stoof het pad weer op.
De rest probeerde hem zo snel mogelijk te volgen, maar ze waren nog niet weg of ze werden opgevangen door een grote groep mannen, waarvan sommigen met maskers op.
De vijf vrienden probeerden zich te verweren en een doorgang te forceren, maar ze werden elk door twee man in toom gehouden en moesten wel opgeven. Even later bracht een andere groep de vier vrouwen terug. Ze waren het struikgewas ingevlucht toen hun mannen in gevecht raakten maar het duurde niet lang of ze waren één voor één opgepakt.
Christa keek verward om zich heen en vroeg in het Nederlands ”waar is Juutje? Heeft iemand Judith gezien?”. “Ssst...”, zei Linda, de vrouw van Jasper, “stil... rustig Chris, ik denk dat Judith zich nog schuilhoudt. Volgens mij hebben ze haar over het hoofd gezien omdat ze nog een kind is”.
Christa bedaarde een beetje, maar zei bezorgd: “wat zal ze bang zijn, ze vond het toch al zo eng hier... M’n arme kleine meid...” en ze begon te snikken.
‘Kop houwe...” blafte een bewaker in het Engels. “Niet praten jullie. En zeker niet in het Duits”. “Nederlands” verbeterde Jasper hem nijdig. “What ever” zei de spreker, “gewoon kop houwe”.
Nadat hun handen met touw vastgebonden waren, werden ze bovenop de heuvel aan elkaar gebonden. De mannen aan één boom, de vrouwen aan een andere.
Ook werden de auto- en motorsleutels en hun papieren afgenomen.
“Die krijg je ná de ceremonie weer terug” zei een jongeman haast verontschuldigend.
En toen werd het wachten op wat er gebeuren zou.
De “bewakers” voegden zich weer bij het volk beneden, op twee na die achterbleven. Ze waren echter meer geïnteresseerd in wat zich beneden afspeelde dan in hun “gevangenen”.
Op een gegeven moment fluisterde Dafydd tegen Jasper, “Dit gaat verkeerd. Zeg niks tegen haar ouders, maar als ze Judith vinden... Ik hoorde zojuist iets zeggen over jonge onschuldige maagden.
Ik moet er niet aan denken wat dat kan betekenen... We moeten haar zien te vinden...”.
Jasper verstijfde en kreeg een droge mond. “Ik heb me bijna losgewrikt” zei hij, “ik zal proberen weg te komen om hulp te halen. Houd even je adem in dan krijg ik net de ruimte die ik nodig heb.
Tegen de andere fluisterde hij, ik ben bijna los, als ik er vandoor kan ga ik hulp halen.
Het lukte Jasper waarachtig om los te komen, hij sloop in de richting van het pad.
Toen één van de mannen hem in de gaten kreeg zette hij het op een lopen. De man deed een paar passen in zijn richting, maar draaide zich weer om en zei grijnzend, “die komt niet ver. Wij hebben de sleutels van jullie motoren en de auto. Bovendien zal hij niet weten waar hij is; die zien we zo wel terug. Hij riep z’n maat en samen haalden zij de touwen nog eens extra aan.
Dat was nauwelijks gedaan toen ze aan de andere kant van de heuvel een motor hoorden starten en wegrijden. De bewakers keken elkaar vragend aan, in de groep werd opgelucht adem gehaald...
Jasper rende alsof de duvel hem op de hielen zat. Bij de motoren aangekomen rende hij nog een stuk door en verstopte zich in een greppel.
Hij meende dat hij werd achtervolgd, maar er kwam helemaal niemand.
Hij wachtte even, viste toen een sleuteltje uit z’n binnenzak en sloop voorzichtig naar de motoren.
Omdat Dennis vaak sleutels kwijt raakte op reis, gaf hij z’n reservesleutel altijd in bewaring bij Jasper. “Nooit gedacht dat die slordige gewoonte van die gast nog eens goed zou uitkomen”, dacht hij.
Hij startte Dennis’ z’n motor en ging er vandoor. Het eerste stuk wist hij nog wel, dacht hij, maar van welke weg op die viersprong zij precies kwamen ...? Op goed geluk nam hij één van de twee wegen naar links en reed vastberaden verder. Hij zou toch wel huis ofzo tegen komen waar hij kon bellen.
Om niet te (ver)dwalen nam hij géén afslagen.
Het duurde niet lang of verderop kwamen twee koplampen een hoek om.
Jasper dimde z’n grootlicht meteen en parkeerde links in de berm.
Hij ging voor de motor half op de weg staan en gebaarde de automobilist om te stoppen.
Die zette z’n auto voor de motor in de berm met alleen z’n parkeerlicht aan.
Tot z’n grote opluchting zag Jasper dat het een politie Landrover was. Een brigadier en een agent stapten uit. Jasper stapte opgetogen op hen toe, en zei “Wat een toeval, ik was net naar de politie op zoek. Weet U, er is... ik heb... eh... hoe moet ik het uitleggen...”.
De brigadier zweeg en keek hem streng aan. De agent zei nors, “rijdt u motor zonder helm? Da’s verboden hier. Mag ik uw papieren even zien ? Is dat uw motor ?”. Jasper’s moed zonk hem in de schoenen, hij stamelde ”Papieren, nee, die zijn mij afgenomen door een stel boeven en eh... die motor is van een vriend, niet van mij... maar ik kan het uitleggen...”.
De brigadier bromde iets in het Welsh tegen de agent, die z’n handboeien pakte en voordat Jasper er erg in had was hij geboeid. “U bent aangehouden” zei de agent droog. “U gaat met ons mee want hier klopt iets niet”. Jasper was nu over z’n schrik heen en zei uitdagend “hier klopt zeker iets niet. Luister naar mij, het is een zaak van leven of dood. Er doolt een meisje in de heuvels rond, en als ze haar vinden wordt ze mogelijk ritueel geofferd...”. De politiemannen waren niet onder de indruk.
Ze zetten Jasper achterin de landrover en vertrokken. De Agent reed terwijl de Brigadier iemand op riep via de radio. Jasper dacht de politiepost, maar hij hoorde een kort gesprek in het Welsh. Z’n haren gingen in z’n nek overeind staan toen hij bedacht dat de politiemannen mogelijk samenwerkten met het “zonnewende comité”... Toen ze bij de parkeerplaats van de motoren aankwamen wist hij het zeker.
Z’n vluchtpoging was vergeefs geweest.
Ik zei je toch dat we hem snel terug zouden zien?” zei de bewaker triomfantelijk toen Jasper geboeid door de politie was terug gebracht. Ze zetten hem weer vast bij zijn vrienden aan de boom.
De Brigadier sprak kort met een gemaskerde man. Hij knikte tevreden op wat de man zei en de politiemannen vertrokken weer.
De groep vrienden kon geen kant op en werden nu onvrijwillige toeschouwers van het tafereel.
Maar veel interesseerde het ze nu toch echt niet meer. Ze maakten zich nu grote zorgen om Judith. Waar kon ze zijn en hoe was ze er aan toe?
Ondertussen was de processie begonnen; de stoet ging zingend en spreuken prevelend zeven maal het dalletje rond.
Vervolgens het met dramatische armgebaren richting hemel, aanroepen van de natuurgoden door de Duïden.
En tenslotte voerden gemaskerde personen rituelen uit waarbij offers werden gebracht van etenswaar en kleine huisdieren. De gemaskerden waren blijkbaar verantwoordelijk voor de offerandes.
Het was bijna middernacht en een aantal gemaskerden liep met fakkels naar de ‘gevlochten’ man.
In het licht van de fakkels zag de gigantische gestalte er tegen de donkere achtergrond
indrukwekkender en angstaanjagender uit dan ooit.
Plots ging er een geroezemoes door de menigte. Vanaf de zijkant kwamen twee gemaskerden naar het midden gelopen met een willoos figuur tussen hen in. Het was een meisje dat gekleed was in een lang wit gewaad met een soort van kroon van gevlochten twijgjes op het hoofd.
Ze was geblinddoekt met een zwarte band en ze bewoog alsof ze zwaar verdoofd was.
Een gemaskerde ging voor het meisje staan, gezicht naar de menigte.
Het publiek werd doodstil toen hij hen luid in het Welsh toesprak.
De vrienden vroegen ongerust aan Dafydd, “Wat zegt hij, vertaal asjeblieft, wat zegt hij”.
Dafydd kreeg tranen in de ogen en z’n stem brak ”ik kan het niet, sorry sorry” snikte hij.
“Je moet, je moet, we moeten weten wat er gebeurt” drong de groep aan.
Dafydd keek wanhopig naar hen, “Sorry, ik kan niet... te erg... écht niet”.
De groep besefte wat hij bedoelde en de mannen begonnen wanhopig aan hun touwen te rukken om los te komen. Afschuw was op hun gezichten te lezen. De vrouwen zagen groen van ellende en angst. Christa trok het niet meer en verloor het bewustzijn. De vrouwen gilden “Nee, Nee... Hou op, Stop!”.
De spreker ging onverstoorbaar door. Toen gaf hij een teken en alle fakkels werden gedoofd op één na.
Het werd stikdonker in het dal, in het schijnsel van die ene fakkel was te zien dat het meisje naar de Wicker Man werd geleid en via de achterkant in een kooi binnenin de man werd vastgezet.
De laatste fakkel werd nu aan de spreker overhandigd die hem triomfantelijk omhoog hield.
De menigte kwam weer tot leven en er werd nu in het Welsh naar de spreker geroepen.
Dat waren zeker géén betuigingen van instemming, want op ruzieachtige toon sprak hij terug.
Toen klonk uit het publiek een stem in het Engels, “Hiervoor ga je branden in hel, barbaar. God zal je straffen voor deze laffe onnodige daad”. De spreker antwoordde in het Engels, “Nee, wij zullen jou straffen, vuile overloper. Ik weet wie je bent, schijnheilige verrader”.
De spreker wilde snel het vuur ontsteken voordat de ceremonie helemaal uit de hand zou lopen en deed een pas naar voren maar... hij bleef halverwege als versteend staan, de fakkel nog steeds boven zijn hoofd. Op hetzelfde moment was als bij toverslag de herrie in het dal verstomd en stond iedereen in zijn laatste beweging bevroren.
Boven het dal was uit het niets een fel licht verschenen dat van links naar rechts over het dal bewoog.
Ondanks dat het heel hoog in de donkere hemel was, leek het in het dal wel daglicht.
De lichtbron bestond uit een hele felle ster, zeg maar, en er gloeide een staart achteraan.
In het publiek riep de Engelse stem luid, “De ster van Bethlehem... ! Dat is de Kerstster. De Kerstster is verschenen... Stop die primitieve poppenkast !”. Bijna iedereen stond van verwondering en ontzag als aan de grond genageld, maar de twee bewakers schoten onmiddellijk in actie.
Met getrokken messen renden ze op de groep vrienden af en... begonnen koortsachtig de touwen door te snijden. De vrienden renden meteen, met nog flarden touw aan hun lichaam het dal in op de spreker af. Die stond nog, totaal overdonderd, bewegingloos, met fakkel, gevaarlijk dichtbij de brandstapel.
Jasper en Richard bereikten hem tegelijkertijd, Jasper greep de fakkel terwijl Richard de man knock-out sloeg. De twee bewakers kwamen langs gerend en sneden de touwen door waarmee de kooi in de Wicker Man was vergrendeld. Richard en Jasper hielpen de totaal versufte Judith eruit en gaven haar over aan haar inmiddels gearriveerde moeder en de vrouwen.
Het publiek was ook weer bij zinnen gekomen en ontstak de fakkels zodat er weer licht was.
De ‘ster van Bethlehem’ was inmiddels over rechts verdwenen.
Nadat Dafydd ze die nacht teruggebracht had kon hij zich niet genoeg verontschuldigen voor het wangedrag van de aanwezigen. Hij had nooit verwacht dat de ceremonie, ‘gekaapt’ zou worden door fanatieke Keltische fundamentalisten. Maar hij wist zeker dat ze voor het gerecht gesleept werden...
De volgende dag lazen ze zo’n beetje alle kranten die ze maar konden vinden, op zoek naar nieuws over de komeet of meteoor die gisternacht plotsklaps overkwam. Maar te vergeefs. Ook radio- en televisienieuws repten met geen woord over het verschijnsel.
Onbegrijpelijk, het was een hele felle, en hoog aan de hemel, die was toch zeker over een heel groot gebied gekomen. Zou die écht alleen boven het dal te zien geweest zijn? Deze ‘ster van Bethlehem’?
“Zou zomaar kunnen” vond iedereen. Kerstmis is tenslotte een magische en mystieke tijd.
Weer terug in Nederland bleven ze nog een paar dagen op de woonboerderij van Dennis en Evie om tot rust te komen. Voordat iedereen weer naar huis vertrok vroeg Dennis: “En, Jasper... heb je nog een leuk alternatief voor de kerst van volgend jaar ?” “Nah...”, zei Jasper, “Ik dacht dat het maar eens lekker veilig een ‘Sporthuis centrum huisje’ in de Achterhoek moest worden.
“De Achterhoek?” zei Dennis, “vieren ze daar niet altijd midwinter volgens de rituelen van de oude Germanen?
Zoals gigantische midwintervuren... ?”.
Einde.